Nichtje van de Franse koning logeert in Otterlo

 

Het gebeurt in de nacht van 17 op 18 augustus in het jaar 1407 in Otterlo. Een wolf maakt al tijden de omgeving onveilig. De boeren van Otterlo zijn het beu en willen de wolf vangen. Om hem te vangen nemen ze een lammetje en plaatsen dat binnen een afrastering in de buurt van de herberg. Ze verstoppen zich in een schuur in de buurt en wachten af tot de wolf in het aas bijt. Een tijdje later klinkt geschreeuw. De wolf is in de val gelopen. Het lammetje overleefde het niet. De woedende boeren storten zich op het beest en maken een einde aan zijn leven.


Binnen in de herberg wordt een jonge vrouw wakker van het geschreeuw. Het is niet zomaar een vrouw. Ze is de hertogin van Gelre. En bovendien een Franse dame van hoge komaf. Toen ze nog aan het Franse hof verkeerde, was haar naam Marie d’Harcourt. Nu wordt ze Maria van Gelre genoemd.


Ze is uiteraard niet alleen. Behalve een schare bedienden heeft ze ook haar gasten ondergebracht in de herberg. Een gezelschap van hoge edelen uit Frankrijk. Ze zijn uit Parijs gekomen om staatszaken te bespreken met haar en haar man. Ze vergezellen haar op een tocht door het hertogdom Gelre.


Logeerde de hertogin van Gelre werkelijk in Otterlo? Ja. Twee jaar ervoor verbleef ze nog aan het hof van de Franse koning. Hoe kwam ze in Otterlo terecht? Wellicht vroeg ze dat zichzelf ook af, die zomernacht.

Maria van Gelre afgebeeld in haar gebedenboek

 

De Aenstoot of Otterlo

In 2023 verscheen de roman ‘De maagd van Rosendael’ van schrijfster Lydia Rood. Het beschrijft een periode uit het leven van Maria van Gelre, van haar aankomst in Gelre na haar huwelijk met de hertog van Gelre in 1405 tot aan het jaar 1415.
De meeste personages in haar roman hebben echt bestaan. Uit de archieven van de hertogen van Gelre komen we veel van hun namen tegen. De keukenmeester en de hofdames, de stalknecht en de huismeester, de ridders en de edelen aan het hof. Vaak komen we hun namen tegen in rekeningen van inkomsten en uitgaven. Voor het omvangrijke hof van de hertog van Gelre moest enorm veel proviand worden ingeslagen. De rekeningen geven een tamelijk nauwkeurig beeld van wat de Middeleeuwers van toen verorberden, hoe ze leefden en wie er allemaal in de weer was om dit goed te laten verlopen.

Lydia Rood beschrijft dus een nachtelijk verblijf van Maria van Gelre in Otterlo. Of beter gezegd: bij de Aenstoot. De namen Otterlo en Aenstoot werden vroeger beide voor dezelfde plaats gebruikt. De scène met de wolvenvangst heeft ze waarschijnlijk zelf bedacht. Daarmee vangt ze natuurlijk wel de aandacht van de 21e-eeuwse Veluwenaar. Maar de overnachting van Maria bij de Aenstoot is wel degelijk te vinden in de archieven!

De maagd van Rosendael, Lydia Rood

 

Zo’n beetje de oudste kaart van de Veluwe is van Christiaan Sgrooten uit de 16e eeuw. Daarop schrijft hij de plaatsen in onze omgeving: Otterlo, Harscamp, Wekenem. Én de Aenstoot. Hij tekent De Aenstoot iets noordelijker dan Otterlo. Hij positioneert de plaats zo’n beetje aan de weg richting Harskamp. Was daar een herberg? Bijvoorbeeld nabij de plek waar nu nog café Boschzicht staat? Of dankte De Aenstoot zijn naam zelfs aan deze herberg?

Kaart van de Veluwe door Christiaan Sgrooten uit 1573

 

In ieder geval was Otterlo ook toen al een belangrijk kruispunt van wegen. De weg van Arnhem naar Harderwijk was er al en liep ongeveer zoals die nu nog loopt, via Otterlo en Harskamp. Op de kaart van Christiaan Sgrooten zijn wegen nauwelijks aangegeven en kaarten uit de tijd van Maria waren er niet, dus weten we niet precies hoe de wegen liepen. Als we kijken naar de oudste topografische kaart, die van 1815, dan zien we de weg van Arnhem naar Harderwijk getekend. Duidelijk zichtbaar is ook de weg die loopt via Roekel naar Ede, en vervolgens naar Renkum en dan naar Wageningen, de zuidelijkste stad van de Veluwe. Op de kaart zien we verder een weg naar Deelen en een weg via Wekerom naar Lunteren en Barneveld. De weg naar Apeldoorn ontbreekt! Die is later aangelegd door Kröller, eigenaar van de Hoge Veluwe. We zien op de topografische kaart wel wegen lopen naar het noorden, maar die gaan via Harskamp en Hoog Buurlo. Hoe in de Middeleeuwen de wegen precies liepen, weten we niet. Het zou ook kunnen dat er ooit wel een weg liep die naar Hattem, de noordelijkste stad van de Veluwe, van waar je verder kon reizen naar Zwolle, maar dat die door de eeuwen heen onder het stuifzand bedolven werd. Op de topografische kaart van 1815 zien we dat de weg naar Hattem verder naar het oosten ligt. Hij loopt van Arnhem via Terlet naar het noorden.

Topografische kaart van 1815

 

Maria had er al een flinke reis opzitten die dag. Ze verbleef eerst in de stad Grave, een van de geliefde verblijfplaatsen van de hertog en hertogin. In die tijd hadden ze nog geen vaste woonplaats, maar reisden ze – met hun hele hebben en houden – van kasteel naar kasteel. Van Grave reisde ze naar Nijmegen. Daar arriveerde waarschijnlijk ook het hoge Franse gezelschap. In de ochtend van 17 augustus vertrokken ze vanuit Nijmegen naar Renkum, waar een klooster stond met een kapel waarin Maria regelmatig kwam bidden. Na haar gebeden trok de stoet verder naar Otterlo, waarschijnlijk via Planken Wambuis en Mossel. Om acht uur ’s avonds is ze daar aangekomen.


Mogelijk ging het gezelschap een dag later naar Hattem. Het gebeurde wel vaker dat ze op reis van de zuidelijke Veluwe naar Hattem overnachtten in Otterlo. Twee jaar later, in mei 1409 is ze weer in Otterlo. Dan voegt ook haar man Reinald IV, de hertog van Gelre, zich bij het gezelschap. Ook hij overnacht in dezelfde herberg.


De titel van de roman van Lydia Rood luidt: De Maagd van Rosendael. Inderdaad, ook kasteel Rosendael was een belangrijke en geliefde verblijfplaats van Maria. Ze was daar veel. De dikke toren, de donjon van kasteel Rosendael, verrees kort na hun tijd. Het is de ‘dikste’ donjon van Nederland. Die van Hattem was nog dikker en werd de Dikke Tinne genoemd. Maar die staat er al heel lang niet meer. Op een pleintje in de stad is de omvang nog te zien in de straatstenen.

Kasteel Rosendael

 

Sinds 1405 was Maria in Gelre als vrouw van de hertog met wie ze in dat jaar trouwde. Daarvoor verbleef ze in een stadspaleis in Parijs. Ze was er vertrouwd geraakt met een hoge cultuur, met de meest verfijnde kunst van die tijd en las de boeken van de eerste feministe ooit. Tegelijk was het Franse hof een plek vol intriges, een plek van haat en afgunst tussen de mensen van hoge komaf, die ondanks dat ze nabije familie waren elkaar naar het leven stonden.
Hoe zag haar omgeving eruit, aan het einde van die ‘waanzinnige veertiende eeuw’, zoals de titel luidt van het onovertroffen werk van Barbara Tuchmann?


Aan de top van de Franse elite


Marie d’Harcourt werd geboren in het jaar 1380. Haar vader was de Normandische graaf Jean VI d’Harcourt. Haar moeder was Catharina van Bourbon. Ook zij behoorde tot de hoogste edelen van Frankrijk. Haar zus Johanna of Jeanne trouwde met de Franse koning Karel V. Johanna en Karel kregen een zoon die troonopvolger werd: Karel VI. Hij was dus een volle neef van Marie d’Harcourt. Karel VI heeft de bijnaam ‘de Waanzinnige’. In het jaar 1392 kwam zijn ziekte openbaar op een moment dat hij met zijn gevolg over een weg reed. Plotseling doken soldaten uit de bosjes op. Karel begon in het wilde om zich heen te hakken van schrik en doodde daarbij vier van zijn eigen dienaren. In de jaren daarna namen zijn perioden van waanzin toe, af en toe afgewisseld met weken of maanden waarin hij helder van geest was. Hij leed onder andere aan ‘glaswaan’: hij meende dat hij van glas was en dat hij kon breken.

De jonge koning Karel VI van Frankrijk, ‘de Waanzinnige’, neef van Marie d’Harcourt, later Maria van Gelre

 

Ondanks zijn ziekte bleef hij koning. In het begin, toen hij nog jong was, werd hij bijgestaan door zijn ooms, broers van zijn jonggestorven vader. Lodewijk van Anjou, Jean de Berry en Philips de Stoute. Allen probeerden zij de invloed op hun neef en op staatszaken te vergroten. Daarbij vergaten zij uiteraard zichzelf niet. De bekendste van deze drie zijn Jean de Berry en Philips de Stoute. Bij hen moeten we even langer stilstaan.


Om met de laatste te beginnen: Philips de Stoute was de hertog van Bourgondië. Hij behoort tot het geslacht dat aan de wieg stond van Nederland en België zoals we dat nu kennen. Zijn oorspronkelijke gebied was Bourgondië met Dijon als hoofdstad. Door zijn huwelijk met de dochter van de Vlaamse graaf erfde hij Vlaanderen. Later wisten hij en zijn nakomelingen ook Brabant, Zeeland, Henegouwen en Holland toe te voegen aan het bezit. Het belang van deze Bourgondische hertogen wordt schitterend beschreven in de boeken van Bart van Loo: ‘De Bourgondiërs. Aartsvaders van de lage landen’ (2018) en ‘Stoute Schoenen. In de voetsporen van de Bourgondiërs.’ (2024). In diverse podcasts bij deze boeken neemt hij de lezer en luisteraar op zeer smaakvolle wijze mee naar de sporen die de Bourgondiërs hebben nagelaten.

Philips de Stoute, hertog van Bourgondië, oom van Karel VI en van Marie d'Harcourt

 

Philips de Stoute was een broer van Karel V, de vader van Karel VI. De vader van Philips en Karel heette Jan de Goede. Philips de Stoute (Philippe le Hardy) dankt zijn bijnaam, ‘de dappere’ aan het feit dat hij zijn vader bijstond in een belangrijke veldslag. Zijn vader schonk hem het hertogdom Bourgondië als dankbewijs voor zijn moedige daden. Toen Philips ouder was, trad hij op als raadgever van zijn neef Karel VI, die al jong koning was. Zeker toen de tijden van waanzin van Karel VI veelvuldiger werden, trachtte hij zijn positie en invloed aan het Franse hof te versterken.


Daarbij moest hij echter langzamerhand terrein verliezen aan de jongere broer van Karel VI, Louis van Orleans. Deze jonge man, een dandy, handig, slim en knap en belust op macht, wist steeds meer terrein te winnen als het ging om de staatszaken en om zijn eigen voordeel. Dit zette kwaad bloed bij Philips de Stoute en nog meer bij zijn zoon en opvolger Jan van Bourgondië, bijgenaamd Jan zonder Vrees (Jean sans Peur).


In november 1407, een half jaar dus na de Otterlose nacht van Maria van Gelre, werd Louis van Orleans in Parijs vermoord. De moord staat bekend als een van de meest dramatische politieke moorden van de Middeleeuwen. Al gauw werd bekend wie achter de moord zat: Jan zonder Vrees. Hij moest vluchten voor zijn leven en moest zijn daad uiteindelijk ook met de dood bekopen: op een brug in een stad ten zuidoosten van Parijs werd hij eveneens vermoord. Het was een wraakactie. Hierdoor braken in Frankrijk grote onlusten uit. Een burgeroorlog tussen de Bourguignons en Armagnacs zorgden voor lange jaren van ellende. En dit terwijl Frankrijk al verwikkeld was in een langdurige oorlog met Engeland, de bekende Honderdjarige Oorlog, die met tussenpozen van wapenstilstand duurde van 1337 tot 1453.

Louis van Orleans die een boek krijgt aangeboden van madame Christine de Pisan

 

Marie d’Harcourt hoort dus, waarschijnlijk op kasteel Rosendael, het bericht dat Louis van Orleans is vermoord. Dit brengt haar van slag. Want vóór haar vertrek van Gelre was ze kamermeisje van Louis’ vrouw, Valentine Visconti, dochter van het meest vooraanstaande en beruchte geslacht Visconti uit Milaan. Valintines moeder was overigens ook een zus van Karel V. Valentine en Louis waren neef en nicht en tevens was Marie d’Harcourt hun beider nicht. Wellicht verbleef Marie wel zo’n kleine tien jaar aan het hof van Louis en Valentine.


Aardig is overigens dat we in het Nederlandse straatbeeld dagelijks nog een herinnering aan Valentines Milanese familie Visconte kunnen tegenkomen. In hun wapen droegen zij een groene slang of draak, met een half mannetje in de bek. De maker van de eerste Alfa Romeo verwerkte de slang in het logo van zijn auto, als herinnering aan de roemruchte familie. Nog steeds is in het logo van Alfa Romeo deze slang te herkennen.

Logo van Alfa Romeo. De groene slang verwijst naar de familie Visconte uit Milaan. Maria van Gelre was hofdame bij Valentine Visconti

 

In ieder geval is Marie d’Harcourt betrokken geweest bij de verzorging van Lous’ en Valines zoon, Charles van Orleans. Over hem schreef de schrijfster Hella S. Haasse haar wondermooie historische roman ‘Het Woud der Verwachting’. Charles van Orleans werd na een door de Engelsen gewonnen veldslag met Frankrijk als gijzelaar meegenomen naar Engeland en zat daar vele jaren gevangen. Tijdens zijn gevangenschap ontpopte hij zich als dichter. Een van zijn gedichten begint met de regel ‘In het woud van lang verwachten’. Aan deze dichtregel is de titel van Hella Haasses roman ontleend.

Het woud der verwachting. Hella S. Haasse

 

De jonge Marie d’Harcourt was dus hofdame in het op een na belangrijkste huis in Parijs. Op het Ile de la Cite, waar de bekende kathedraal de Notre Dame staat, stond ook het koninklijk paleis. Daar zat koning Karel VI, vaak weggedoken in zijn vieze kleed in een donkere kamer. Daar probeerden zijn familieleden hun invloed op de staatszaken steeds verder te versterken. Op ruim twee kilometer afstand stond het paleis van Saint-Pol. Daar woonden Louis en Valentine, met de kleine Charles en met Marie d’Harcourt en vele andere bedienden.


Valentine bemoeide zich niet met staatszaken. Wel bevorderde ze de hoge beschaving en wellicht is het mede aan haar te danken dat de hoogtepunten van de Middeleeuwse kunst en literatuur tot stand kwamen in de late veertiende en vroege vijftiende eeuw. Zo had zij contact met de vrouwelijke schrijfster en dichter Christine de Pisan. Zij wordt wel de eerste feministe genoemd: in een wereld waarin de vrouw overwegend als een minderwaardig wezen werd beschouwd, kwam zij daar tegenin met haar zelfgeschreven boek waarin ze de deugden van de vrouw prijst. Ze was van hoge komaf, leefde ook aan het Franse hof, was al jong weduwe en voorzag in haar levensonderhoud door boeken te schrijven en die ook zelf uit te geven, dat wil zeggen: over te laten schrijven. De boekdrukkunst was nog niet uitgevonden en alle boeken werden door monniken in de kloosters gekopieerd.


Hoogstaande kunst, het schrijven en verluchten (versieren) van boeken, kloosters en monniken: Marie d’Harcourt leefde in de periode voor haar huwelijk in een rijke culturele omgeving. Later zou ze zelf opdracht geven voor een kunstwerk dat behoort tot de belangrijkste Nederlandse kunstwerken van de Middeleeuwen. Een bijzondere erfenis die helemaal niet zover van Otterlo tot stand kwam.


In haar Parijse jaren kon Marie d’Harcourt echter nog niet bevroeden dat ze zou moeten afreizen naar Gelre en al helemaal niet dat ze zou overnachten in een herberg bij het dorpje Otterlo. Hoe dat dan toch gebeurde gaan we zien maar eerst maken we nog even kennis met een andere oom van Karel VI de Waanzinnige.

 

Jean de Berry en de schilders uit Nijmegen


Jean, broer van koning Karel V, van Philips de Stoute, de hertog van Bourgondië en van Lodewijk van Anjou, was hertog van Berry. Hij was de grootste kunstminnaar van zijn tijd. Hij verzamelde eindeloos en gaf er enorm veel geld aan uit, ten koste van de inwoners van zijn hertogdom. Toen hij stierf in 1416 liet hij grote schulden na. In de roman ‘Het Woud der Verwachting’ wordt hij beschreven als een luie en vadsige man die zich absoluut niet bekommert om zijn onderdanen. In zijn hertogdom had hij maar liefst zeventien kastelen die hij volstouwde met kunstwerken, reliquieën en curiosa. Zo bezat hij – zei hij – een tand van Karel de Grote en een stuk uit de mantel van de Bijbelse profeet Elia.

Jean de Berry

 

Het meest is hij bekend geworden vanwege het getijdenboek of gebedenboek dat hij liet maken: Les Tres Riches Heures du Duc de Berry. Dit is een wereldberoemd werk geworden en over de hele wereld zijn er mensen die, als ze aan de Middeleeuwen denken, een beeld voor ogen hebben dat ontleend is aan dit getijdenboek.


Een van de meest opvallende details aan de schilderingen bij dit gebedenboek is de heldere kleur blauw, afkomstig van de steen lapus lazuli. Deze blauwe verf was zeldzaam en peperduur, duurder dan goud in die tijd. De afbeeldingen in het gebedenboek zijn van zeer hoge kwaliteit. We zien dat de schilders het perspectief nog niet helemaal beheersten, maar de details van de tekeningen zijn zo minutieus dat alleen een ambachtsman van de hoogste kwaliteit dit kon maken. Zeker als je bedenkt dat het boek is gemaakt op een formaat van kleiner dan A4, dan verwonder je je over de aandacht die de schilder voor het detail heeft gehad.

Twee afbeeldingen uit Tres riches heures du duc de Berry. Op de tweede afbeelding zien we Jean de Berry aan zijn rijk gevulde dis.

 

Het was niet één schilder, het waren er drie. Drie broers. Wie kennis wil maken met het huis waarin ze opgroeiden hoeft niet ver weg: Nijmegen. Het huis staat er niet meer, de kelder waarin ze speelden is er nog, in de Burchtstraat. In de hoek van de kelder is een trap die leidt naar een gesloten luik. Wie erdoor zou gaan, komt terecht in de winkel van C&A.


In dit Maelwael Van Lymborchhuis, sinds een aantal jaren een klein museum, groeiden de meest talentvolle schilders op. Ze zijn helemaal niet zo bekend, maar er loopt een lijn van hen naar de Vlaamse schilders Van Eyck en Van der Weijden en vervolgens naar de Hollandse meesters als Rembrandt en Vermeer. Johan van Maelwael was al schilder en de jongens Van Lymborch waren zijn neefjes. Van oorsprong was Maelwael verver van wapenschilden: ons woorden schilderen is afkomstig van de kunst van het versieren van wapenschilden. Tijdens een veldslag werden zijn prachtige wapenschilden ontdekt door de bourgondische hertog Philips de Stoute en hij haalde hem naar Dijon om voor hem aan het werk te gaan. In het museum van Dijon maken we kennis met de kunst die hij voortbracht.

Het Maelwaal Van Lymborch huis in Nijmegen. 

De Middeleeuwse kelder onder het Maelwael Van Lymborch huis

 

Wellicht heeft hij ook zijn drie neefjes naar Frankrijk genodigd. Daar was geld te verdienen. Daar was een verfijnde hofcultuur die die van Gelre ver overtrof. Herman, Paul en Johan van Lymborch begonnen aan een glanzende carrière aan het Franse hof en het meest beroemd zijn ze geworden door de opdracht die Jean de Berry hen gaf: het verluchten van zijn getijdenboek.


Ze begonnen aan een glanzende carrière. Ze hadden nog veel beroemder kunnen worden als ze niet alle drie in hetzelfde jaar en nog maar in de dertig in 1416 waren overleden, waarschijnlijk aan de pest. Hun opdrachtgever Jean de Berry overleed in hetzelfde jaar.


Herman, Paul en Johan, jongens uit Gelre, brachten hun talent naar Frankrijk. Marie d’Harcourt maakte aan het Franse hof kennis met deze hoogstaande cultuur. En met ideeën in haar hoofd over wat mooi en schoon was, kwam ze naar Gelre.


Een politiek huwelijk


Niet dat ze daar zelf voor gekozen had. Ze was een speelbal van de internationale politiek. Louis van Orleans was er heel wat aan gelegen dat Frankrijk in het verre Gelre een politieke bondgenoot had. Engeland en Frankrijk deden beiden hun best om allianties te smeden om hen te steunen in de oorlog tegen elkaar. Zeventig jaar eerder was de Gelderse hertog Reinald II, toen nog graaf, getrouwd met de Engelse prinses Eleonora van Engeland. Door nu Marie d’Harcourt uit te huwelijken aan een nieuwe Reinald, zouden Gelre en Frankrijk met elkaar verbonden raken.


Dat bruidegom Reinald IV hertog was geworden, was niet de bedoeling geweest. Hij was er niet klaar voor en had er geen zin in. Zijn broer Willem van Gulik was vóór hem aangewezen als hertog van Gelre. Maar hij overleed aan een ziekte, in de kracht van zijn leven, zonder kinderen na te laten. Hij moest de regering overlaten aan zijn broer, die bij de Gelderse steden en edelen helemaal niet zo goed bekend stond. In zijn jonge jaren had hij enorme ruzie gemaakt met zijn ouders.


Ook Willem had doldrieste dingen gedaan, maar hij was een dapper strijder en een goed bestuurder. Hij was op kruistocht geweest en daarmee was hij niet weinig in aanzien gestegen. Maar eens moest zijn vader ook voor hem de kastanjes uit het vuur halen. Dat was toen Willem de Franse koning Karel VI, inderdaad: later de Waanzinnige, had uitgedaagd. Karel was met een enorm leger naar Gelre onderweg. Willems vader schrok zich naar, trok hem tegemoet, vroeg vergeving en zorgde ervoor dat Willem op z’n knieën de Franse koning excuus aanbood.


Die werden geaccepteerd en het Franse leger trok weer terug. Dat was maar goed ook want het was allerminst zeker dat ze de strijd zouden hebben gewonnen. Na dit incident was het belangrijk dat de banden tussen Frankrijk en Gelre goed bleven. Die kans kwam na de dood van Willem.


Reinald was al in de veertig, had verschillende bastaardkinderen, maar nog geen echtgenote. Als hertog van Gelre en Gulik had hij echter wel wat in de melk te brokkelen in de internationale politiek. Daarom werd naarstig gezocht naar een bruid uit gegoede kring. Het belangrijkste was dat de bruid een troonsopvolger zou voortbrengen. Want een hertog zonder nageslacht: die angst beheerste als een collectief trauma de gedachten van de Gelderse edelen en steden.


Niemand wilde terug naar de diep ellendige situatie waarin Gelre had gezeten na het overlijden van Reinald II in 1343. Bij zijn vrouw Eleonora van Engeland had hij twee kinderen: Reinald III en Eduard. Door ruzie tussen de twee, waarbij elk een partij van edelen tot steun had, de een van de Heekerens, de ander van de Bronckhorsten, verviel Gelre tientalen jaren lang in een staat van narigheid, economische achteruitgang, onveiligheid op de wegen en moord, roof en brandstichting. Dit wordt beschreven in ‘Sporen van Wekerom’ maar ook in het boek ‘Verhaal van Gelderland’.


Nadat beide broers waren overleden werd Willem van Gulik dus hertog. Met hem trad een periode van rust, vooruitgang en vrede in. Maar niemand, helemaal niemand in Gelre wilde een herhaling van deze ramp. Gelukkig was er dus de broer van Willem. En zo werd Reinald hertog in 1402, de vierde en laatste met deze naam.


Koortsachtig werd gezocht naar een goede bruid. Ook aan het Franse hof was alles er aan gelegen om hier een slaatje uit te slaan. Gelre mocht niet opnieuw voor Engeland kiezen. Een goed bod was dus belangrijk en de gladde politicus Louis van Orleans vond de toekomstige Gelderse bruid in zijn eigen huis: hofdame Marie d’Harcourt zou een passende partij zijn. Met familie in het Franse koninklijk huis was ze niet te min om hertogin te worden van een belangrijke mogendheid als Gelre. Louis van Orleans beloofde ook nog eens een enorme bruidsschat. En het huwelijksfeest dat in Frankrijk werd gevierd paste helemaal in de grandeur die men daar gewend was. Reinald IV mocht in zijn handjes knijpen toen hij deze jonge bruid meenam naar Gelre.


Geen nageslacht


Marie d’Harcourt, vanaf 1405 dus Maria van Gelre, was slechts een pion op het schaakbord toen ze trouwde. Zo bleef het niet. Naarmate zij langer in Gelre verbleef wist ze haar invloed meer en meer aan te wenden. Ze had diplomatiek talent. Ze trad op in plaats van haar man Reinald die weinig op had met staatszaken. Ze ontving hoog buitenlands bezoek en ontving die met alle egards. Het hertogdom Kleef, gelegen naast Gelre, was inmiddels overgelopen naar de vijand, Bourgondië, maar dat weerhield Maria er niet van om een goede relatie te hebben met Maria van Kleef die een dochter was van de Bourgondische hertog Jan zonder Vrees, die de moord op Louis van Orleans op zijn geweten had. Haar man Reinald IV verbruide het regelmatig bij de Gelderse steden en dan trad zij op als onderhandelaar. Haar betekenis is zeker van belang geweest, althans zolang haar man leefde.


Haar belangrijkste opdracht was echter het voortbrengen van een opvolger. En juist daarin slaagde de verbintenis niet. Hoe plastisch Lydia Rood in haar roman ‘De maagd van Rosendael’ de pogingen om zwanger te worden ook beschrijft, er werd geen opvolger geboren, noch op Rosendael, noch in Hattem, Arnhem, Grave of op een van de Gulikse goederen van het echtpaar. Het mag duidelijk zijn dat de Geldersen zich hierover heel veel zorgen maakten. Koortsachtig werd dan ook nagedacht over de opvolging van Reinald IV indien hij zonder wettig nageslacht zou sterven. Zijn gezondheid was regelmatig niet al te best en dat zorgde voor spanningen in het hele hertogdom. De twijfel die men had bij de bestuurlijke talenten van Reinald leidden er zelfs toe dat de steden op 3 mei 1418 met elkaar een verbond aangingen, waarin werd aangegeven dat de steden zouden moeten instemmen met de keuze van een nieuwe hertog. De datum van 3 mei wordt nog steeds in het provinciehuis in Arnhem gevierd als moment waarop de Geldersen voor het eerst inspraak eisten in het bestuur van het land. Het land: dat was Gelre. Pas veel later zouden ook de andere gewesten een vorm van zelfbestuur opeisen.
Het huwelijk dat in 1405 werd gesloten bleef dus kinderloos. In hetzelfde jaar trouwden ook twee andere mensen: Bor van Delen en Elisabeth van Laar. Evenals bij de hertog en zijn bruid was er een fors leeftijdsverschil: hij was 47 jaar, zij 20. Het huwelijk bracht het Huis Laar, nu bij Wekerom maar destijds officieel op Otterlo’s grondgebied in de familie Van Delen, dat zou uitgroeien tot een omvangrijk adellijk geslacht in Gelderland en op de Veluwe. Of de stellen elkaar gekend hebben valt nog maar te bezien. Bor was schepen in Ameide, flink buiten de Gelderse grenzen dus. De Van Delens waren nog niet opgeklommen tot in het centrum van de bestuurlijke macht in de steden en op het platteland, al was hun ster al rijzende en konden ze zich beroemen op een oude stamboom, met een kasteel bij Deelen waarvan nu niets meer rest, zelfs niet een idee over de plek waar het gestaan moet hebben.


Terwijl Maria van Gelre kinderloos bleef, raakte Elisabeth van Delen van Laar maar liefst negen keer zwanger van een kind dat levend ter wereld kwam. Het was het begin van een omvangrijk nageslacht dat nazaten had die wisten op te klimmen tot de hoogste regionen van de Europese adel.


Op die dag in augustus 1407, twee jaar na het huwelijk van Reinoud en Maria en eveneens van Bor en Elisabeth, was Maria toch behoorlijk in de buurt van Huis Laar. Had ze misschien kunnen overnachten op Huis Harscamp dat ook al in de familie Van Delen was of op Het Laar? Zo goed zullen ze elkaar dus niet gekend hebben en Maria vond onderdak bij ‘Den Aenstoot’, waarschijnlijk ook in het bijzijn van het hoge Franse bezoek dat gekomen was om met het hertogelijk paar staatszaken te bespreken. In die Otterlose nacht werd ze dus volgens romanschrijver Lydia Rood wakker van de wolvenvangst door de Otterlose boeren.


Gerechtsplaats


Nóg een andere keer maken de rekeningen van inkomsten en uitgaven gewag van een bezoek aan Aanstoot. Twee jaar later is Maria op reis in omgekeerde richting. Ze reist van Aanstoot naar Renkum. Daar voegt ook hertog Reinald IV zich bij haar in Otterlo. We lezen de taal van toen:


Item des manendage na Cantate [6 mei 1409] Was mijn lieve genedige vrouwe ten Aenstoet Ende dair quam mijn genedige here des avonts Ende mijn genedige vrou die reet des dijnxdage tot Redinchem ende quam des avonts weder te Aenstoet by mijnen genedigen heere ende duerden dair te samen thent des anderen dages Aldair verteert overmids overmids [Roe]ter uytgedain xlvii gulden xxvj groten behalve dat van Rosendael quam Ende mijn genedige vrouwe had verteert tot Redinchem overmids Henrijsken monich[us] uytgedain xvii gulden xlvij groten vz Simul lxv gulden xix groten Ende in provanden inden Aenstoet ii aem wijns iii vierdel vi malder haveren van Roetert Tot Redinchem i malder rogge ende 9 vierdel haveren


Niet altijd is Otterlo de pleisterplaats op de reis van zuid naar noord of omgekeerd. De overnachting vindt soms ook plaats in Beekbergen. Wellicht heeft het te maken met waar het gezelschap zich bevindt voordat de nacht invalt. Maar ook een ander doel heeft soms deze bestemming bepaald.


Bij Beekbergen bevond zich al eeuwen een heel oude gerechtsplaats, op een heuvel in het Engelanderholt, genaamd het Herenhul. De oorsprong van deze plek als locatie waar recht werd gesproken door de hertog ligt in nevelen gehuld. Maar veel vaker vonden rechtszittingen plaats in de openlucht. Er werd dan een bank neergezet en een zetel voor de hertog. Er werd een doek gespannen. Mogelijk werd al in de vroege Middeleeuwen of nog eerder op deze plaats recht gesproken. Dit gebeurde enkele keren per jaar. Engelanderholt was een klaarbank. Hier werden zaken in hoger beroep behandeld en de hertog sprak dan het vonnis uit.

Een zwerfsteen op het Herenhul in het Engelanderholt bij Beekbergen herinnert aan de gerechtsplaats van de hertogen van Gelre

 

De meeste langsrijdende automobilisten zullen het nauwelijks weten. Maar als je van Otterlo naar Apeldoorn rijdt en na het Van der Valkrestaurant De Cantharel de A1 opgaat richting Deventer, kom je na een paar 100 meter vlak langs de plek waar het allemaal plaatsvond. De plek in het bos aan het Herenhul is zeker het bezoeken waard. Een grote steen herinnert aan Gelderse rechtspraak die hier plaatsvond, al is er weinig meer over van de mysterieuze sfeer: op 50 meter afstand raast het autoverkeer langs.


In 1411 verbleef Maria drie nachten in Beekbergen. Het reizen over de Veluwe moet gemakkelijker zijn geweest dan in de lage delen van Nederland. Vaak is in de archieven sprake van moeilijke reisomstandigheden door hoogwater, maar nooit op de hoge delen van de Veluwe. Beekbergen was ook toen een klein dorp. Maria zal het Herenhul niet hebben gezocht, maar is waarschijnlijk regelmatig in Beekbergen geweest. De plek waar ze verbleven is ook bekend. Nu staat er een woonhuis maar in de tijd van Maria en Reinald stond er de herberg van Willem van der Hoeve, later genaamd het Rode Hert. Opgravingen op de locatie aan de Engelanderweg in 2004 maakten duidelijk dat er nauwelijks van twijfel sprake kan zijn: de bodem bewaarde een groot aantal scherven, middeleeuwse bakstenen, kannen en kruiken uit de veertiende en vijftiende eeuw.


Gebedenboek


Maria van Gelre, in haar jonge jaren Marie d’Harcourt, is in de geschiedenis van Gelre en al helemaal in de vaderlandse geschiedenis een onbekende figuur gebleven. Dat is wel een beetje veranderd in het jaar 2018. Het Valkhofmuseum in Nijmegen organiseerde toen een expositie die draaide om haar maar vooral om het belangrijkste kunstwerk dat zij ons land heeft nagelaten: haar gebedenboek of getijdenboek. Het museum leed een noodlijdend bestaan maar wist met deze drukbezochte expositie zich weer op de kaart te zetten.

Beeld van Maria bij de tentoonstelling in het Valkhofmuseum in Nijmegen, 2018, foto Olga Spekman

 

Heeft Maria zich gericht op het laten maken van dit boek toen duidelijk werd dat ze geen kinderen zou krijgen? Of kwam ze al met dit verlangen naar Gelre toen ze het Franse hof met zijn verfijnde cultuur verliet?


Het gebedenboek van Maria van Gelre is een zeer bijzonder handschrift uit de noordelijke Nederlanden. Het is van grote historische en artistieke betekenis en uniek. De meeste religieuze boeken werden toen in het Latijn geschreven, maar Maria’s gebedenboek is voor een deel in het ‘Nederrijns’ geschreven. Het heeft ook een religieuze betekenis: Maria stond al bekend om haar vroomheid vanwege de grote regelmaat waarmee ze kloosters bezocht om er te bidden. Met dit gebedenboek van maar liefst 1200 bladzijden heeft ze ongetwijfeld beoogd om haar leven te richten op God.


Het boek bevat gebeden en de getijden waarop gebeden diende te worden en het is schitterend verlucht met schilderingen van hoge kwaliteit. Of ze kennis had van het feit dat haar oom Jean de Berry – in dezelfde tijd – eveneens zijn Tres Riches Heures liet maken is niet helemaal zeker, maar het is zeker mogelijk. Het boek van Maria – vooral ook bijzonder omdat een vrouw de opdracht had gegeven – kwam gereed in 1415, een dag voor haar 35e verjaardag. Het boek van Jean de Berry was nog niet voltooid in 1416 toen de gebroeders van Lymborch kort na elkaar stierven.


Er is niet echt duidelijkheid over degene die de schilderingen en versieringen in het boek maakte. Er wordt gesproken over ‘De meester van Maria van Gelre’. Wel weten we wie het boek geschreven heeft. Hij schrijft over zichzelf in het boek.

Dit boich hait laissen scriven. Maria. Hertzouginne van . Gelre . ind van. Guylich . Ind grevynne van Zutphen . Vrauwe des edelen houtzougen Reynalts . Ind wart gheeynt oevermits broider helmich die lewe . Regulier zoe. Marienborn bi arnhem . Int ijair ons heren. Dusent vierhondert ind vuoff tzien op sent . Mathias avont .


Broeder Helmich die Lewe. Hij heeft haar waarschijnlijk geholpen bij het opzetten van de structuur van het boek. Geadviseerd. Én zelf geschreven. De schilder blijft echter voor ons verborgen. Zo hoogstaand kwalitatief als het werk van de gebroeders van Lymborch is het niet. Maar even kostbaar is het wel. Maria liet eveneens veelvuldig de peperdure blauwe kleur gebruiken en tevens werd in rijke mate bladgoud toegepast in het boek.

Het gebedenboek van Maria van Gelre. Visioen van keizer Augustus

Het gebedenboek van Maria van Gelre. Jacobs droom over de ladder naar de hemel, bij Bethel

 

Mariënborn


Vanuit Otterlo is het maar een kwartiertje rijden om bij de voormalige rechtbank in het Engelanderholt te komen. Richting het noordoosten. Het is eveneens nog geen kwartier rijden naar de plek waar het beroemde gebedenboek van Maria werd geschreven. Nu naar het zuidoosten.


Vanaf de Amsterdamseweg tussen Ede en Arnhem ga je rechtsaf de Schelmseweg op. Direct aan je linkerhand bevindt zich het landgoed Mariëndaal. Na een paar honderd meter kun je parkeren. Je staat op de top van een heuvel en kijkt naar beneden. Naar Mariëndaal. Het dal van Maria. Niet Maria van Gelre, maar Maria de moeder Gods.


Doorkruis je vervolgens het landgoed dan kom je de ‘Stenen Tafel’ tegen, een enorme grafsteen uit de eeuw van Maria van Gelre die dient als tafelblad waar je kunt picknicken. Verderop kom je langs de ‘Groene Bedstee’, een gang van haagbeuken, aangelegd in de 19e eeuw. Aan de zuidkant kom je uit bij de spoorbrug. Eroverheen raast de intercity tussen Utrecht en Arnhem. Vlak voor je daar bent stroomt een beek. De beek verwijdt zich even en is dan weer smal. Het werd een bron met geneeskrachtig water. Het was een goede plek om een klooster te stichten. Mariënborn, Bron van Maria.


Op een plek dichtbij de beek en de bron lag het klooster, volgens Geldersch Landschap en Kasteelen. Door een kunstwerk van drie gotische boogramen kijk je naar de plek waar het klooster stond. Anderen denken dat het klooster precies onder de parkeerplaats aan de zuidkant lag.

Klooster Mariënborn of Mariëndaal bij Arnhem

 

Het klooster Mariënborn was het eerste dochterklooster van het klooster Windesheim bij Zwolle. Dit klooster is wereldberoemd omdat het de oorsprong vormde van de Moderne Devotie. De Broeders des Gemenen Levens met Geert Groote en Thomas à Kempis – bekend van zijn boek De Navolging van Christus – begonnen hier hun vroomheidsbeweging, waarbij ze zich afkeerden van de wereldlijke leefwijze van de vele geestelijken en monniken in de late Middeleeuwen. Velen wisten zich door deze beweging geïnspireerd. Ook Maria van Gelre blijkt een volgeling te zijn, als we kijken naar de inhoud van haar gebedenboek.


Hier, in het klooster Mariënborn heeft Helmich die Lewe deze titanenklus geklaard. Een boek met gebeden van maar liefst 1200 bladzijden. Een van de omvangrijkste middeleeuwse gebedenboeken van de wereld. Hier kwam Maria, om zich op de hoogte te stellen van de vorderingen van Helmich. Om aanwijzingen te geven. Misschien wel op weg van of naar Otterlo, dat altijd een pleisterplaats was op weg naar een ander doel, hetzij politiek om te beraadslagen over de beslommeringen van het hertogdom Gelre, hetzij religieus om te gaan bidden in een kapel, in Renkum, in Arnhem of in een van haar Gulikse religieuze bezittingen. Mariënborn was niet het enige klooster in Arnhem dat door het hertogelijk paar werd bezocht en waaraan ze geschenken gaven in ruil voor ‘eeuwigdurende gebeden’ van de monniken. Ook Monnikhuizen, een stukje naar het oosten was een belangrijke plaats voor Maria en Reinald. Zijn overleden broer hertog Willem van Gulik was daar begraven en ook Reinald zou er zijn laatste rustplaats vinden.


Het unieke gebedenboek kwam in de negentiende eeuw na omzwervingen terecht in Berlijn, toen de hoofdstad van Pruissen. Daar werd het jarenlang achter slot en grendel bewaard. Een idee om het tentoon te stellen kon slechts uitgewerkt worden indien het in slechte staat verkerende boek gerestaureerd zou worden. De Nederlandse hoogleraar Johan Oosterman kwam in actie om deze peperdure restauratie mogelijk te maken. Binnen korte tijd had hij via crowdfunding de middelen bijeen om het gebedenboek van Maria van Gelre te laten restaureren. Daarna kon het dan eindelijk aan het grote publiek getoond worden. De expositie in Nijmegen in 2018 trok zeer veel publiek en kreeg veel aandacht in de media. Vanaf dat moment was Maria van Gelre een persoon die aan de vergetelheid werd ontrukt.


Na afloop ging het gebedenboek weer terug naar de Staatsbibliothek in Berlijn. Het ligt daar opnieuw verborgen voor het grote publiek en voorlopig zal het niet weer tentoon gesteld worden. Johan Oosterman schreef naar aanleiding van de tentoonstelling de boeken ‘Ik, Maria van Gelre’ over haar bijzondere boek en ‘Maria van Gelre 1380-1429. Sporen in het landschap’ over de plekken die herinneren aan haar aanwezigheid. Otterlo is er daar één van.


Einde in nevelen gehuld


Maria is voor Gelre van belang geweest vanwege haar diplomatieke talent in staatszaken. Echtgenoot Reinald IV had niet zoveel met besturen. Hij was wel een goede herenboer. Bij Hattem had hij een fokboerderij voor koeien en paarden. Regelmatig trok hij over de Veluwe om van Rosendael of een andere plek naar Hattem te rijden om te zien hoe het stond met zijn veestapel. Onderweg heeft hij ook zonder Maria in Otterlo gelogeerd. Eens zou hij er zijn geweest samen met graaf Willem VI van het graafschap Holland. Holland dat Gelre in de komende eeuw economisch voorbij zou streven lag vaak in de clinch met Gelre. Maar op een gegeven moment sloten Reinald en Willem vrede. Samen zouden ze toen zijn gaan jagen, in 1412, vanuit Otterlo. Iemand beweert dat Reinald in Otterlo een jachtslot had, de Aenstoot. Dat is misschien te groots gedacht. Maar het is niet onwaarschijnlijk dat de herberg bij Aenstoot, vanwege de belangrijke kruising van doorgaande wegen, een zekere uitstraling gehad moet hebben.


Reinald kampte langere tijd met gezondheidsproblemen. Maar plotseling kwam toch het einde, juist toen hij op weg was van Hattem naar Rosendael. Niet via Otterlo maar via Terlet, alweer een plek die op amper een kwartier rijden van Otterlo ligt, ware het niet dat tegenwoordig de hekken van de Hoge Veluwe de automobilist nopen om een flinke omweg te maken.
Terwijl Reinald IV daar reed met zijn gezelschap viel hij plotseling van zijn paard. Hij stierf ter plekke. De herinnering aan dit moment was nog jaren zichtbaar op kaarten van de Veluwe, waar de kaartentekenaar een kruis tekende op de plek waar Reinalds leven ten einde kwam. Waarschijnlijk heeft er lange tijd een herinneringsmonument gestaan, mogelijk in de vorm van een houten kruis. Reinald was 58 jaar toen hij stierf. Maria was toen 43. Hij werd begraven in klooster Monnikenhuizen bij Arnhem.

Terlet

 

Voor Maria betekende Reinalds dood een forse verandering. Tijdens zijn leven had Reinald, toen duidelijk werd dat hij geen opvolger zou voortbrengen, min of meer Hertog Adolf van Berg aangewezen als zijn opvolger. Het hertogdom Berg is niet het gebied rond ’s Heerenberg, maar het gebied ten noorden van Keulen en grenzend aan het oorspronkelijke hertogdom van Reinalds familie: Gulik.


De Gelderse ridders en steden vonden Adolf van Berg echter niet de goede kandidaat. Hij was voor hen te machtig en te ambitieus. Ze wilden juist een steviger tegenmacht tegenover hun hertog, iemand die hun rechten en privileges zou respecteren. Daarom kozen ze voor een ander die ook verwant was aan de familie: Arnold van Egmond, fors lager in rang dan Reinald en daarom beter geschikt volgens de Gelderse bestuurders. De Duitse keizer wees Adolf aan, maar de Geldersen dreven hun zin door en erkenden alleen Arnold als hun landsheer.


Maria was zo in één keer van ondergeschikte betekenis. Officieel bleef ze hertogin van Gelre en Gulik maar in de praktijk was ze amper meer welkom en verschillende steden hielden hun poorten voor haar gesloten. De invloed die ze had weten aan te wenden in de achterliggende decennia was ineens beperkt tot bijna nihil.


In 1426, drie jaar na Reinalds dood trouwde ze met de twintig jaar jongere Ruprecht van Berg, zoon van Adolf. Ook dit zal een huwelijk uit louter politiek belang zijn geweest. Doordat Maria zich terugtrok, met name in de Gulikse gebieden, worden de sporen die ze heeft nagelaten vager. De archieven in Gulik en Berg zijn minder goed bewaard gebleven dan die van Gelre. Het laatste bericht van haar leven dateert van 1428. Begin 1429 wordt een van haar goederen in leen gegeven aan een edelvrouw. Het betekent dat Maria tussen oktober 1428 en februari 1429 gestorven moet zijn.


Ook de locatie van haar graf is in nevelen gehuld. De geschiedschrijvers van Gelre uit de eeuwen na Reinald en Maria zeggen dat ze is begraven in Nideggen, een stadje aan de noordrand van de Eiffel. Daar staat een grote burcht die al heel lang behoorde aan de Gulikse hertogen. In de slotkapel bij deze burcht zijn diverse personen uit de dynastie begraven. Johan Oosterman, de man die haar gebedenboek weer onder het stof vandaan haalde, zegt dat ze daar niet begraven kan zijn.

Restanten van de burcht Nideggen

 

Het is interessant hoe Johan Oosterman via een enkele schaarse bron toch de laatste rustplaats van Maria probeert op te sporen. Toen ze hertogin van Gelre was, zal Monnikhuizen de meest voor de hand liggende plaats geweest zijn. Nideggen was na Reinalds dood in 1423 een logische vervolgkeuze. Dat veranderde weer toen ze trouwde met de Bergse troonopvolger Ruprecht.


De aanwijzing naar de vindplaats is volgens Oosterman gelegen in een briefje dat de Augustijner monnik Hainreich Rusenpach schreef aan Adolf, de hertog van Berg en de vader van Ruprecht. Heinraich schrijft dat Ruprecht Maria heeft beloofd om een eeuwige mis op te dragen in het klooster waar zij begraven ligt. Ruprecht heeft de belofte waargemaakt toen hij – ook nog jong – stierf in 1431. Hij verzocht Hainreich, monnik in het klooster waar Maria begraven lag, om zijn vader Adolf een bericht te sturen opdat die opdracht zou geven voor het dagelijks lezen van de mis voor de ziel van Maria. In het briefje staat dat Hainreich een monnik is in een Augustijner klooster.


Dus gaat Johan Oosterman op zoek naar een klooster in het hertogdom Berg dat behoorde tot de Augustijner orde. Hij komt terecht bij het klooster Bödingen, twintig kilometer ten oosten van Bonn. Dingen lijken op hun plek te vallen: Bödingen was een jong klooster en behoorde eveneens tot de congregatie van Windesheim, evenals Renkum en Mariënborn. Een bekende orde met de reputatie van eenvoud en strengheid. De middeleeuwse graven zijn grotendeels verdwenen uit de kerk van Bödingen maar er is nog wel een boek waarin de namen staan van ieder voor wie dodenmissen gelezen werden. De namen van Adolf en Ruprecht staan vermeld. Maar… die van Maria ontbreekt. Dus in Bödingen moeten we het graf van Maria niet zoeken.


Er is nog één plek die in aanmerking komt: de abdij Altenberg ten noordoosten van Keulen. De kerk is prachtig gelegen in een dal, vanaf de bergen kijk je neer op de best bewaarde gotische kathedraal van Duitsland. De kerk herbergt indrukwekkende graven van abten en vorsten en schitterende gebrandschilderde ramen uit de dertiende, veertiende en vijftiende eeuw. Adolf ligt er begraven en ook zijn zoon Ruprecht. Maar geen enkele vermelding van Maria. Wel zijn er een prachtige bewaard gebleven kazuifel en dalmatiek (klederen voor geestelijken) te vinden in een museum. De liturgische kleden zijn ooit door Ruprecht en Maria geschonken aan de abdij van Altenberg.

De dom van Altenberg

Kazuifel en dalmatiek die Maria en Ruprecht aan de abdij van Altenberg gaven

 

Aan de vergetelheid ontrukt


Marie d’Harcourt, Maria van Gelre. Lange tijd een vergeten figuur. Opgegroeid aan het Franse hof, groot geworden in het centrum van de beste middeleeuwse kunst en cultuur. Als politieke speelbal naar Gelre gestuurd, waar ze als 25-jarige bruid hertogin werd in een regio die als machtsfactor ertoe deed. Elke machthebber in die tijd dong naar de gunsten van Gelre. De boodschap was duidelijk: je moet de moeder zijn van een nieuwe hertog van Gelre.


Van pion naar diplomate, vaak reizend tussen Gulik en Gelre, tussen Grave en Rosendael. Devoot en diepreligieus, biddend in de kloosters bij Arnhem en Renkum en een tijdlang naar Mariënborn, waar haar ‘kind’ tot stand kwam, een schitterend verlucht boek met gebeden, wellicht gecreëerd omdat haar baarmoeder gesloten bleef.


Opeens hertogin af, invloed ongewenst. Verblijven in Gulik en later in Berg was de enige oplossing. Door schaarse archieven weten we weinig over haar dood en haar laatste rustplaats. Maar toen haar gebedenboek tevoorschijn werd gehaald en gerestaureerd om tentoongesteld te worden, kwam er ook het onderzoek naar haar leven.


Otterlo mag zich haar verblijf herinneren. De Aenstoot, op een kruispunt van belangrijke wegen. Daar ‘stootte ze aan’, daar overnachtte ze, al dan niet te midden van de jacht op een wolf. Hier was ze, een 27 jarige Franse dame van hoge komaf, zes eeuwen geleden, toen nog maar net twee jaar in Gelre. Rijd eens een extra rondje op de rotonde in Otterlo als je daar bent en wees je er bewust van dat ze hier heel dichtbij was.

 

Literatuur

Haasse, H.S., Het woud der verwachting, Amsterdam 1991

Hol, W., Sporen van Wekerom. Een buurschap en de buitenwereld, Harskamp 2024

Loo, B. van, De Bourgondiërs. Aartsvaders van de lage landen, Amsterdam 2019

Loo, B. van, Stoute schoenen. In de voetsporen van de Bourgondiërs. Amsterdam 2024

Oosterman, J., Maria van Gelre 1380-1429. Sporen in het landschap. Nijmegen 2018

Rood, L., De maagd van Rosendael, Amsterdam 2023

Tuchman, B., De waanzinnige veertiende eeuw, Amsterdam 2004

 

Websites

www.wikipedia.nl

www.hetwoudderverwachting.nl

www.oudotterlo.nl

 

Archieven

Gelders Archief